Julius Caesar denkt zojuist heel Hispania (Spanje) veroverd te hebben wanneer hij verneemt dat één dorp zich hardnekkig verzet tegen onderwerping aan de Romeinen. Met de zoon van de hoofdman van het dorp als gijzelaar probeert Caesar de Iberiërs te dwingen alsnog hun verzet te staken (wat hem op een dreigement wordt onthaald door de hoofdman 'hem te bakken in olijfolie' als hij Caeasar in zijn handen krijgt). De zoon wordt voor de zekerheid weggevoerd naar een Romeins legerkamp ver van het opstandige dorp: het kamp Babaorum, vlak bij het enige Gallische dorp dat Caesar niet klein kon krijgen. Hier valt de gijzelaar, die de Centurio Claudius en zijn mannen het behoorlijk lastig heeft gemaakt, in handen van Asterix en Obelix. Aanvankelijk besluit de Gallische hoofdman Abraracourcix dat de jongen dan maar bij hen moet blijven, om hem te beschermen tegen de Romeinen. Claudius probeert nog het nodige te bewegen maar zegt "een woord te veel" en wordt, samen met de Romeinse troepen van Babaorum, op een hoop geslagen, waarna hij het idee heeft de zaak zo te laten: of zij of de Galliërs nou op de jonge lastpak passen, zolang ze er maar een oogje op kunnen houden. En een lastpak is de jongeling wel degelijk: hij wil vis in plaats van everzwijn, en wanneer hij zijn zin niet krijgt, dreigt hij zijn adem in te houden tot hij zijn zin krijgt, wat uiteindelijk tot een uit de hand gelopen ruzie over het concept "huurvis" leidt. In een poging de boel toch te sussen neemt Kakofonix de jongen bij hem voor de nacht, tot blijkt dat hij de 'muziek' van de bard wel kan pruimen. In het licht van deze ontwikkeling wordt alsnog besloten de jongen terug te brengen naar zijn eigen dorp. Van een dikke Romeinse legionair, die Obelix uit een boom weet te schudden (en uit een andere nog een hele hoop schudt) krijgt Asterix een idee waar ze heen moeten. Beseffend dat ze loslippig zijn geweest, besluiten de legionairs dit "incident" maar te vergeten en kruipen weer de boom in. Na de toestand met de huur van vissen een andere wending te hebben gegeven krijgen Asterix en Obelix Kostunrix zover hen, samen met Pépé, zo heet de jongen, en Idéfix naar Hispania te varen.
De reis per schip naar Hispania verloopt voorspoedig; de ongelukkige piraten die de helden onderweg tegenkomen, vormen zoals gebruikelijk geen probleem en leveren een flinke hap ter vervanging van vissen op. Het vervolg over land gaat moeilijker; eerst moeten ze over de Pyreneeën heen (en de gids nopen er mee uit te scheiden), belanden ze bij enkele Galliërs die met huizen op wielen een camping vormen en botsen ze op een vreemd duo dat prompt een stel molens aanvalt. In een herberg worden ze gespot door Claudius, die prompt de achtervolging inzet, verkleed als Iberiër (genaamd Costadelsol). Na een dolle nacht bij een groep zigeuners raakt de as van hun wagen gebroken en reizen ze met de verklede Claudius (die niet herkend wordt door Pépé) verder naar Munda. Zijn kans daar schoon ziend, probeert Claudius de toverdrank te stelen, wat door een woordenwisseling tussen Obelix en Pépé ei zo na misloopt, en Claudius, in een poging Asterix te ontlopen, hen beiden op een Romeinse patrouille doet stuiten. Asterix wordt zonder zijn onoverwinnelijk makende toverdrank gevangengenomen door de Romeinen, en veroordeeld tot een optreden in de arena. Hij weet de stier echter te verschalken door handig gebruik te maken van een rode cape die een dame per ongeluk liet vallen - een nieuw volksvermaak is geboren en als blijk van waardering wordt Asterix vrijgelaten. Claudius, onder de indruk van het spel, besluit zijn carrière op te geven en als Torero naam te maken. De zoon van de hoofdman is inmiddels terug in het dorp van zijn vader, waar Asterix en Obelix herenigd worden, en de Romeinen besluiten, net als bij de Galliërs in Armorica, het Iberische dorp met kampementen te omringen en de boel verder zo te laten. De volgende morgen keren Asterix en Obelix, ondanks het protest van Pépé (wat hem enkel op een complimentje komt te staan van zijn vader 'dat hij betere manieren heeft gekregen'), terug richting Gallië. Het feestmaal wordt, na hun terugkeer, opgeluisterd door Obelix die er een Flamenco af steekt, tot jolijt van een geknevelde Kakofonix, de ergernis van Hoefnix en het gelach van Asterix.