Het feodaal slot van Beersel (13 kilometer van Brussel) uit 1300 werd meerdere malen herbouwd. Het werd in 1928 gerestaureerd en tot museum gemaakt door de “Liga der vrienden van het Kasteel van Beersel”.
Suske, Wiske en Lambik zijn op het kasteel van Beersel tijdens de voorstelling “Geen verlof voor de musketiers” en zien hoe de actrice Madeleine Fleuver een val maakt als ze schrikt voor een reusachtige groene vleermuis. Het publiek vlucht weg en de vrienden gaan in de toren op zoek naar het monster. De gids Isodoor vertelt dat de vleermuis een spook is dat sinds 1438 in het kasteel spookt. In de “Herberg van de Ridder” laat Isodoor gravures zien van Hendrik van Witthem III en zijn vrouw Isabella van Spout en hun valkenier. Het zoontje van de valkenier liet per ongeluk een valk ontsnappen en daarvoor werd zijn vader verdacht en in de vergeetput gegooid. De moeder van de valkenier was een heks en betoverde een vleermuis, elke keer als de vleermuis verschijnt zal er onheil over het slot van Beersel komen. Het kasteel werd verwoest in 1489 toen Brusselaars het kasteel aanvielen en de vleermuis tijdens de strijd verscheen. Als Isodoor wil vertrekken wordt hij aangevallen door de vleermuis die een briefje pakt. Lambik achtervolgt de vleermuis naar het kasteel maar raakt hem kwijt.
Wiske heeft het perkament gepakt (en omgewisseld) en daarop lezen de vrienden dat er een geheime schatkamer in het slot moet zijn. De vleermuis belt de vrienden op en zegt dat hij het perkament binnen 24 uur wil hebben. Lambik pakt zijn souvenirs uit de Eerste Wereldoorlog van 1914-1918 en bewaakt het perkament. De volgende ochtend raken de vrienden bedwelmd door een middel dat in de melkfles is gedaan en het perkament wordt gestolen. Als de vrienden ’s nachts naar het kasteel gaan zien ze bij de ingang een geheimzinnige zwevende hand die hen waarschuwt niet in het kasteel op zoek te gaan. Op de binnenplaats ontmoeten ze Isodoor en ontdekken dat de hand van gips is gemaakt. De schat blijkt al gestolen te zijn en de vrienden zien hoe de vleermuis door een andere vleermuis wordt aangevallen en met de schatkist in de gracht valt. Wiske duikt de volgende ochtend naar de kist en als deze aan boord wordt getrokken blijkt zij leeg te zijn. Lambik wil de politie waarschuwen en Isodoor vertrekt snel.
Wiske vertelt Suske dat de kist niet leeg was en laat hem een zwaard zien met de initialen van Philips van Witthem en een schatkaart van het kasteel. Wiske vertrouwt Isodoor niet en vertelt Suske dat de kist gloednieuw was en laat hem een knoop zien die ook in de kist zat. Op weg naar de politie wordt Lambiks auto beschoten door de vleermuis en hij botst tegen een boom. Suske haalt roest van het zwaard en ontdekt een ander gedeelte van de schatkaart. Samen met Wiske gaat hij op zoek in de torenzolder en vinden Isodoor en de vleermuis. Isodoor heeft al zijn knopen nog, maar de vleermuis blijkt Eugide, de broer van Isodoor, te zijn. De broers vertellen dat ze acrobaten waren. Ze blijken een drieling te zijn en verstoorden de toneelvoorstelling om ongestoord op zoek te kunnen gaan naar de schat. Lambik ontmoet toevallig mijnheer Priem en samen gaan ze naar het kasteel en verslaan de twee broers. Maar dan komt de derde broer en hij sluit de vrienden op in een geheime kerker. Mijnheer Priem hypnotiseert de vrienden en brengt ze op deze manier naar het Brabant van de vijftiende eeuw om de bouwplannen van het kasteel te bemachtigen.
Het kasteel van Beersel, 1690
De vrienden zijn landbouwers in de vijftiende eeuw en ze herinneren zich niks van hun eigen leven. Wiske redt de graaf van Beersel, Hendrik van Witthem, van een aanval van een hert. De graaf moet enkele dagen blijven om van zijn verwondingen te herstellen en Lambik wordt naar het kasteel gestuurd om zijn zoon Philips te halen. Lambik en Philippeke worden door vier ruiters begeleid maar komen in het bos in een hinderlaag van de heer van Kleef terecht. Ze kunnen de aanval afslaan en de vrienden gaan enkele dagen later met de graaf mee naar zijn kasteel. Een waarzegster voorspelt Lambik de toekomst en die avond vraagt Lambik naar onderaardse geheime gangen. De graaf vertelt dat alleen zijn valkenier wist waar de geheime gangen waren, en daarom is hij in de vergeetput gegooid. De heer van Kleef gaat naar de moeder van de valkenier en zij wil helpen het slot te verwoesten. De graaf krijgt een brief van keizer Maximiliaan I waarin over een opstand van gemeenten wordt geschreven en hij vertrekt om hulp de bieden aan de keizer. Hendrik vertelt zijn zoontje nog waar de geheime gangen zich bevinden voordat hij vertrekt.
Lambik krijgt een brief van Philips van Kleef en Ravenstein waarin Hendrik wordt uitgedaagd tot een duel in het Eksterbos. Omdat de graaf net vertrokken is besluit Lambik het duel aan te gaan, zodat Hendrik niet als lafaard wordt aangezien als hij niet komt opdagen. De heer van Kleef is niet sportief en heeft handlangers meegenomen en Lambik en Philippeke verslaan de mannen. Dan komen Suske en Wiske aangesneld, ze vertellen dat het duel een list was om het kasteel aan te kunnen vallen. Een legermacht is op weg naar het kasteel en ze hebben goederen mee voor een langdurig beleg. Philippeke vertelt dat er voor twee maanden voedsel aanwezig is en Isabelle is met de hofdames naar Eigenbrakel gevlucht. Het kasteel wordt in staat van verdediging gebracht en Philippeke zegt dat Maximiliaan de heer van Kleef zwaar zal straffen voor deze aanval. Maar de aanval gaat toch door, alhoewel de muren te sterk zijn voor de wapens van de aanvallers. Alwina vertelt de heer van Kleef dat haar zoon nog leeft en zonder dat iemand dat weet nog in het kasteel woont.
Alwina en de heer van Kleef sturen een uil met een boodschap naar de valkenier en deze schrijft een brief terug waarin hij vertelt te zullen helpen. De uil wordt met een grote zak opnieuw naar de valkenier gestuurd. Alwina verschijnt tijdens de aanval op een vlot en vertelt dat de mannen in het kasteel dat haar vloek nu zal zorgen voor de vernietiging van het slot. Er verschijnt een vleermuis en de mannen raken in paniek, hierdoor kan een stormtoren het kasteel bereiken en de vrienden moeten zicht terugtrekken in de Meestertoren. Philippeke slaat Lambik tot ridder en de aanvallers nemen even rust voordat ze de versterkte toren zullen aanvallen. ’s Nachts komt de vleermuis in de toren en Lambik merkt dit terwijl hij nog half slaapt. De vleermuis bedreigt Philippeke en wil in ruil voor de schat de vrienden laten ontsnappen via de geheime gangen. Suske en Lambik worden in een kist opgesloten en Philippeke vertelt de vleermuis dat hij het zwaard met de schatkaart in het water heeft laten vallen. In een nis achter het bed van Philip is een kopie van de schatkaart en de vleermuis vlucht hiermee weg als Wiske arriveert.
Wiske en Philip bevrijden Suske en Lambik en ze vinden de geheime gang waardoor de vleermuis is verdwenen. De vrienden vinden de valkenier die hen alles vertelt. Philippeke vindt dat hij genoeg gestraft is in de vergeetput en hij laat de valkenier en zijn moeder gaan, op voorwaarde dat ze de streek verlaten. Dan lukt het de mannen van de heer van Kleef de deur van de toren op te blazen en ze bestormen de toren. De vrienden vluchten door de geheime gang, maar deze is ingestort door de ontploffing. De heer van Kleef laat zijn mannen brandende pek in de tunnel gooien en de vrienden zitten in de val. Philip is in de toren gevlucht en ziet dat zijn vader terugkeert. De belegeraars worden verslagen en moeten vluchten. Suske, Wiske en Lambik worden nooit teruggevonden, mijnheer Priem heeft de vrienden teruggehaald naar het heden voordat ze door het vuur werden verbrand.
Lambik herinnert zich waar de geheime gang is en de vrienden en mijnheer Priem kunnen zo uit het kasteel ontsnappen. De drielingbroers zijn in de slotgracht op zoek naar de schat en kunnen eindelijk de geheime gang openen, maar Lambik vindt de schat net iets eerder. De broers vinden alleen een briefje van de vrienden en worden na een hevige ruzie ingerekend door de rijkswacht. De vrienden bekijken thuis de schat van Beersel, die ze zullen delen met mijnheer Priem en waarvan een groot gedeelte naar de Staat zal gaan.